Familievermogensrecht
Schenkt een ouder, die in gemeenschap van goederen is getrouwd, iets aan een kind? Dan moet de Belastingdienst bij het bepalen van de fiscale gevolgen van deze schenking in principe het civiele recht als uitgangspunt nemen. Als de andere ouder geen partij was bij de schenking, mag de inspecteur dus niet stellen dat beide ouders ieder de helft van het desbetreffende bedrag hebben geschonken. Heeft hij wel die veronderstelling gemaakt en op basis daarop een aanslag schenkbelasting opgelegd? Dan kan de belastingrechter deze aanslag vernietigen. Dat is althans gebeurd in een zaak voor Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Let op!
Als beide ouders in hetzelfde jaar een schenking doen, moet men deze schenkingen voor de berekening van de verschuldigde schenkbelasting bij elkaar optellen. Het begunstigde kind heeft dus geen recht op een dubbele vrijstelling van schenkbelasting.
Twee ongehuwde personen die geen geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, kunnen alleen onder voorwaarden elkaars fiscale partner zijn voor de erfbelasting. Een van deze voorwaarden is dat zij een notarieel samenlevingscontract met een wederzijdse zorgverplichting zijn aangegaan. Deze voorwaarde geldt niet voor personen die lang genoeg staan ingeschreven op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen. Lang genoeg wil hier zeggen gedurende een onafgebroken periode van minimaal vijf jaar. De Belastingdienst meende dat gedurende deze vijfjaarstermijn de ongehuwde personen ook moeten voldoen aan de eis dat zij niet met iemand anders aan de voorwaarden van fiscaal partnerschap voldoen. Deze uitleg is echter volgens Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onjuist. De wetgever heeft de vijfjaarstermijn niet gekoppeld aan de eis dat er geen andere persoon is die aan de voorwaarden voor fiscaal partnerschap voldoet. Voor de eis met betrekking tot de ene fiscale partner geldt dus alleen de algemene termijn van zes maanden (bij overlijden). Daardoor kon een langdurig inwonende broer van de erflaatster de partnervrijstelling benutten.
Het komt in de praktijk voor dat een dga schenkingen doet via zijn eigen holding aan de bv’s van zijn kinderen. Hij kan bijvoorbeeld zijn holding onzakelijke leningen doen verstrekken aan die bv’s. De vraag is dan echter in welk jaar de schenking plaatsvindt. Dat kan het jaar zijn waarin de lening is verstrekt. Maar de Belastingdienst kan ook het standpunt innemen dat de schenking onder opschortende voorwaarde is gedaan. In dat geval vindt de schenking pas plaats als is voldaan aan die opschortende voorwaarde. Dan kan bijvoorbeeld het moment zijn waarop de holding de bv haar schuld kwijtscheldt. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vindt echter dat een kwijtschelding alleen kan kwalificeren als het vervullen van een opschortende voorwaarde als die kwijtschelding (impliciet) is overeengekomen bij het verstrekken van de lening.
Tip!
De bepaling dat een schenking onder opschortende voorwaarde tot stand komt bij het vervullen van de voorwaarde, is ingevoerd op 1 januari 2010. Deze regel geldt dus niet voor schenkingen die vóór die datum hebben plaatsgevonden.